Opgelet met een IPT voor werknemers!

21 november

Op 22 oktober 2024 meldt de FSMA op haar website dat er een aantal minnelijke schikkingen werden getroffen voor een totaalbedrag van €102.389,95. FSMA publiceert immers op haar website minnelijke schikkingen. Die minnelijke schikkingen betreffen inbreuken op de Wet op de Aanvullende Pensioenen en meer bepaald de manier waarop de betrokken werkgevers hun werknemers belonen met een extra aanvullend pensioen in de vorm van een individuele pensioentoezegging.
De duurste minnelijke schikking bedroeg €88.645,99 en viel, zo lezen we op de website van de FSMA, ten laste van een zeer gekend bedrijf uit de telecommunicatie.
Wat is de IPT voor een werknemer? Wat zijn de voordelen ervan? En waarom werd een minnelijke schikking getroffen door de FSMA? Dit artikel levert het antwoord op deze vragen. De tekst legt de focus op de IPT WN, de IPT BL komt alleen ter sprake indien dit relevant is voor de gestelde onderzoeksvragen.

Algemeen

Is een IPT WN interessant?
Het toekennen van een individuele pensioentoezegging valt onder flink wat restricties die verder in de tekst aan bod komen. Maar er kunnen ook goede argumenten worden aangebracht om dit voordeel toe te kennen. Er zijn de fiscale redenen, maar ook sociale en economische redenen kunnen worden gegeven. Fiscaal gezien is een IPT voor werknemers een interessante operatie, zoals verder zal blijken. Sociaal gezien kan deze vorm van aanvullend pensioen een extra overlijdensdekking financieren, bijvoorbeeld voor een werknemer met een gehandicapt kind of partner. En op economisch vlak bouwt een IPT voor werknemers een extra aanvullend pensioen op.

Werking van een IPT WN?
Iedere persoon die in België ingeschreven is als werkgever bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan een IPT WN sluiten. Als werkgever kan men vrij kiezen wie van de medewerkers voor dit individueel pensioen in aanmerking komt. De werkgever bepaalt zelfstandig de premie en de waarborgen. Deze vorm van pensioenopbouw is dus zeer individueel van karakter. Dit staat is contrast met de collectieve pensioentoezegging of CPT, de groepsverzekering in de volksmond. Daar gelden de voorwaarden voor iedereen en is een individuele afwijking niet evident.
Een IPT WN kan drie risico’s verzekeren: een aanvullend pensioen, een uitkering bij vroegtijdig overlijden en een aanvullende verzekering tegen arbeidsongeschiktheid. De premie is fiscaal aftrekbaar en vormt géén voordeel alle aard in hoofde van de werknemer.
Aan de invoering van een IPT voor werknemers kleven evenwel vrij strenge beperkingen, zoals verder zal blijken.

Fiscale behandeling van een IPT WN

Fiscale nadelen op de premie
Er zijn meerdere fiscale spelregels van toepassing op een IPT voor werknemers. Vooreerst is er de verzekeringstaks van 4,4%. Die taks, zoals bedoeld in artikel art. 175/1, § 2, Wetboek diverse rechten en taksen, wordt aangerekend door de verzekeraar en doorgestort door die verzekeraar aan de overheid.

Daar bovenop komt een sociale bijdrage van 8,86%, die verschuldigd is op premie voor een aanvullend pensioen gefinancierd door een werkgever. Die bijdrage is vastgelegd door het artikel 38, §3ter van de wet van 29 juni 1981. Dat luidt als volgt:

§ 3.  De bijdragevoeten van de werkgeversbijdragen worden vastgesteld als volgt: . . .
4° . . . Pensioenen : 8,86%

Op de premie van een IPT WN is daarmee een sociale bijdrage verschuldigd van 8,86%. Dit lijkt nadelig voor het idee van een IPT WN, maar deze bijdrage is ook van toepassing op de premie van een groepsverzekering. De werkgever is verplicht om bij de kwartaalaangiftes RSZ melding te maken van deze bijdrage.

Helaas is de opsomming van de fiscale druk op de premie nog niet volledig. Want de premie voor een IPT voor een werknemer komt ook in aanmerking voor de berekening van een eventuele Wijninckx-bijdrage. We gaan niet dieper in op deze bijdrage en verwijzen naar een specifiek artikel over dit onderwerp. Hier volstaat het om aan te geven dat de Wijninckx-bijdrage maar in uitzonderlijke gevallen van toepassing is.

Fiscale voordelen op de premie
De premie voor aanvullend pensioen en vroegtijdig overlijden in een IPT WN is fiscaal aftrekbaar voor de werkgever. Dat blijkt duidelijk door artikel 52, 3°, b, WIB92. Dat artikel leest als volgt:

Aftrekbaar zijn:
3° de bezoldigingen van de personeelsleden en de volgende ermee verband houdende kosten:…
b) de werkgeversbijdragen en -premies, gestort ter uitvoering van ; . . . – een collectieve of individuele aanvullende pensioentoezegging inzake een rust- en/of overlevingspensioen, met het oog op de vorming van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden.

Het artikel 52 is glashelder: de premie van een individuele aanvullende pensioentoezegging behoort bij de bedrijfskosten. Het WIB92 legt evenwel een resem spelregels vast, meer bepaald in het artikel 59. We overlopen kort de voornaamste regels:

  • De premie moet definitief gestort zijn aan een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen (art 59 §1, 1°).
  • De premie past binnen de 80% regel (art 59 §1, 2°).

Maar daarbij houdt het niet op. Want de premie wordt begrensd tot een vaste som, los van de 80% regel. Die som bedraagt € 2.970 voor inkomstenjaar 2024 en wordt bepaald op basis van het artikel 53, 22°, WIB 92. Dat artikel leest als volgt:
Art. 53. Als beroepskosten worden niet aangemerkt . . .
22° in de mate waarin zij een maximumbedrag van 2.320 EUR (basisbedrag 1.525 EUR) per jaar overschrijden, de in artikel 52, 3°, b, vermelde werkgeversbijdragen en -premies die zijn gestort in uitvoering van in artikel 6 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen …, gesloten in het voordeel van personen die in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen ontvangen.

Dit artikel leest bijzonder moeilijk omwille van de vele verwijzingen. Maar het komt er op neer dat de premie van een IPT WN niet hoger mag uitkomen dan, voor 2024 althans, € 2.970. Het saldo erboven wordt verworpen als beroepskosten.

De aftrekbare storting is inclusief de taks van 4,4%, zoals bepaald door de circulaire Ci.RH.243/594.796.
Geen voordeel alle aard

De premie van een IPT WN is, op waarde dat de polis correct en volgens de spelregels werd opgesteld, vrijgesteld van personenbelasting. Er is dus geen sprake van voordeel alle aard en we kunnen ons daarvoor baseren op art 38 § 1 18° WIB92 dat bepaalde inkomsten vrijstelt. Dit artikel luidt als volgt:

Art. 38. § 1. Vrijgesteld zijn:
18° de voordelen die voor de werknemers … voortvloeien uit de betaling van werkgeversbijdragen en – premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, op voorwaarde, wanneer het een individuele toezegging betreft, dat bij de werkgever ook een collectieve toezegging bestaat die voor de werknemers of een bijzondere categorie ervan op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is.

We vinden hier meteen een belangrijke spelregel terug: de premie is géén voordeel van alle aard, op voorwaarde dat er naast de individuele toezegging ook een collectieve pensioentoezegging, een groepsverzekering zeg maar, is onderschreven. We komen hier nog op terug.

Taxatie op de uitkering
Dit lijkt relatief eenvoudig. De taxatie op de uitkering van een IPT WN loopt gelijk met de uitkering van een groepsverzekering. Voor meer informatie verwijzen we naar de specifieke artikels over de taxatie op 2de pijler pensioenverzekeringen (zie gerelateerd).

Datum van uitkering
Sinds 2016 wordt iedere pensioenverzekering uit de 2de pijler verplicht op het moment van daadwerkelijke pensionering uitgekeerd. Dat kan op de 65ste verjaardag zijn, of de 66ste vanaf 2025, maar ook vroeger is mogelijk. De vroegste datum van daadwerkelijke pensionering is vooralsnog 63 jaar. Er zijn uitzonderingen op deze regel, maar daar kunnen we hier niet op ingaan.

Verzekeringstechniek van de IPT WN
In dit hoofdstuk worden kort een aantal verzekeringstechnische elementen van de IPT WN overlopen.

Aparte polis
Een IPT WN is per definitie individueel. Er wordt dus ook een individueel contract gesloten, met eigen kenmerken en regels. Dat is het voordeel van de IPT: er kan volledig à la tête du client een polis worden opgesteld. Hoewel de premie beperkt is, kan er toch individueel worden gekozen voor een contract met bijvoorbeeld een verhoogde uitkering bij vroegtijdig overlijden. Er kan ook een aanvullende verzekering tegen arbeidsongeschiktheid aan worden toegevoegd, maar in de praktijk vindt men dit niet terug. Het occasioneel karakter van de premiestorting dat door de wetgever wordt opgelegd, strookt niet met het idee van een langdurige premiebetaling voor een dekking tegen arbeidsongeschiktheid.

Tak 21 of 23?
Kiezen voor tak 23 in een IPT WN draagt risico’s met zich mee voor de inrichter ervan. Een IPT WN wordt namelijk, net zoals de groepsverzekering, beheerst door de WAP. Die legt een kapitaalsbescherming én rendementsgarantie vast in het artikel 24. We gaan niet verder in op deze problematiek, maar vatten de essentie ervan hier samen. Een werkgever is als inrichter van een pensioentoezegging verplicht om een minimum rendement te garanderen, wat meteen ook kapitaalsgarantie impliceert. Dat rendement bedraagt 2,5% voor 2024. Meer over dit wettelijk opgelegd minimum rendement vindt de lezer terug in een specifiek artikel (zie gerelateerd) hierover.

Concreet houdt deze regel in dat, wanneer de verzekeraar in het pensioencontract het minimum rendement niet kan behalen, de inrichter verplicht is om bij uittreding of pensionering het verschil bij te passen (art 24 WAP).

Een verzekering in tak 23 is net gekenmerkt door het gebrek aan zekerheid: het rendementsrisico ligt volledig bij de verzekeringnemer. Of met andere woorden, als bij uittreding de reserve van de IPT WN niet het opgelegde minimum rendement behaalt, dan moet de werkgever het verschil bijpassen. De reserve wordt opgebouwd door de som van alle stortingen, verminderd met maximum 5% kosten en verhoogd met het rendement dat de verzekeraar aanbiedt, met inbegrip van de winstdeelname.

Het toepassen van tak 23 is niet verboden, maar een werkgever die hiervoor kiest moet zich bewust zijn van het risico dat wordt genomen.

Juridische vereisten voor IPT WN

Verzekeringswet 2014
Een IPT WN valt uiteraard onder de bepalingen van de verzekeringswet inzake de levensverzekering (artikels 158 tot en met 197, W. Verz.) Dat levert een aantal krachtige argumenten in het voordeel van de IPT voor een werknemer op. We sommen deze kort op:

  • Aangezien een IPT een individueel contract is, is ook de begunstigde geïndividualiseerd. De medewerker wordt met naam genoemd als begunstigde bij leven.
  • Is er een dekking tegen vroegtijdig overlijden, dan kan vrij worden bepaald wie de begunstigde bij overlijden is.
  • Alle elementen uit de verzekeringswet, zoals het recht op verpanding, wijziging van begunstiging enzovoort blijven van toepassing.
  • De begunstigde bij leven én bij overlijden heeft een rechtstreeks recht op de uitkering. (art 185 Verz.W.) De uitkering wordt dus letterlijk gestort op de bankrekening van de betrokkene en kan overigens nooit terugkeren naar de werkgever.
  • De bescherming tegen schuldeisers, zoals voorzien in de verzekeringswet, is uiteraard ook van toepassing op een IPT WN.

Wet op de aanvullende pensioenen (WAP)
Vanzelfsprekend speelt deze wet een grote rol. We overlopen alle elementen in volgorde van nummering.

Art 3 §1 4° geeft een definitie aan de IPT: een occasionele, niet-stelselmatige pensioentoezegging aan één werknemer en/of zijn rechthebbenden. We leren hieruit dat een IPT voor werknemers wel degelijk individueel kan worden opgesteld, maar dat dit contract een occasioneel, niet-stelselmatig voordeel moet zijn. Dat past eigenlijk perfect in het plaatje van de IPT als occasionele vorm van beloning voor bepaalde werknemers. Dit is meteen een struikelsteen voor de praktijk. Een IPT WN moet per definitie eerder uitzonderlijk worden toegekend. Een IPT WN is daarmee eigenlijk steeds een polis met een koopsomstorting die beslist niet ieder jaar mag en kan worden toegekend. Als uitzonderlijk toegepaste bonus is een IPT WN daarmee wel een prima idee.

Art 3 §1 10° stelt dat een IPT voor werknemers steeds een pensioenovereenkomst moet bevatten. Die overeenkomst legt rechten en plichten van werkgever, aangeslotene en zijn rechthebbenden vast. In de pensioenovereenkomst worden ook de regels inzake de uitvoering van de individuele pensioentoezegging vastgelegd. Dat houdt meteen in dat een verzekeringsovereenkomst voor een IPT steeds gekoppeld is aan een pensioenovereenkomst. Eigenlijk is de verzekeringspolis de uitwendige financiering van die pensioentoezegging.

Art. 6 §1 is erg belangrijk. Een individuele pensioentoezegging mag enkel worden toegestaan op voorwaarde dat in de onderneming voor alle werknemers een aanvullend pensioenstelsel bestaat. Deze bepaling botst met de bepalingen van Art. 38 §1 WIB92. Want volgens dat artikel volstaat het dat er voor een bijzondere categorie van werknemers op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegang is tot een collectieve pensioentoezegging. Of met andere woorden: een IPT is géén voordeel alle aard als dat contract wordt opgestart voor een kaderlid, wanneer alle kaderleden al aangesloten zijn bij een groepsverzekering of collectieve toezegging. Aldus kan men het art 38 §1 begrijpen. Het artikel 6 §1 legt dus een grotere beperking op: alle werknemers moeten aangesloten zijn bij een aanvullend pensioenstelsel. Een IPT is daarmee alleen mogelijk, wanneer alle werknemers kunnen aansluiten bij een bedrijfspensioenregeling.

Maar het artikel 6 gaat nog verder. Een inrichter mag geen individuele pensioentoezegging uitvoeren tijdens de laatste 36 maanden vóór de pensionering of de ingang van een werkloosheidsregeling met bedrijfstoeslag. Een IPT voor een werknemer om die vlug-vlug nog wat toe te stoppen net voor de pensionering is dus niet toegelaten. Het artikel 6 geeft zelfs toelating aan de FSMA om bij overtreding een administratieve geldboete op te leggen, waarover meer verder in de tekst.

Het artikel 6 gaat dan nog een stap verder met de bepaling dat de inrichter jaarlijks aan de FSMA het aantal individuele pensioentoezeggingen per categorie van werknemers meedeelt. Daarbij moet meteen ook het bewijs worden geleverd dat in de onderneming voor alle werknemers een aanvullend pensioenstelsel bestaat.

Het is in het kader van deze vereisten dat de FSMA onlangs en niet voor de eerste keer boetes heeft opgelegd. Meer hierover zo dadelijk.

Art. 6 §2 legt enkele regels op, voor het geval een individuele pensioentoezegging, bij de invoering of op een later tijdstip, in een persoonlijke bijdrage van de werknemer voorziet. Dat gebeurt in de praktijk nauwelijks of niet, het gaat ook voorbij aan het idee van een bonus als beloning. We gaan er niet verder op in.

Art. 40 voorziet in een informatieplicht. Bij een individuele pensioentoezegging verstrekt de werkgever periodiek aan de betrokken werknemer informatie over de stand van zaken van de pensioenovereenkomst. Eén van de belangrijkste elementen daarvan is de pensioenfiche, zoals die wordt omschreven door het artikel 26 WAP. Voor meer informatie over de pensioenfiche en het pensioenoverzicht dat die fiche vanaf 2025 zal vervangen verwijzen we naar een specifiek artikel terzake.

Artikel 57 tot slot leert ons dat de bepalingen van de WAP grotendeels niet van toepassing zijn voor individuele pensioentoezeggingen die vóór 16 november 2003 toegekend werden.

Toezicht door FSMA
Zoals hierboven al gesteld mag een IPT WN enkel worden toegestaan onder voorwaarden:

  • Alle werknemers hebben een aanvullend pensioenstelsel.
  • De IPT WN wordt gesloten voor de laatste 36 maanden vóór de pensionering, de ingang van een werkloosheidsregeling met bedrijfstoeslag of de ingang van een periode waarin aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen.
  • De IPT WN heeft een uitzonderlijk en niet-stelselmatig karakter.

Iedere IPT WN moet door de inrichter ervan meegedeeld worden aan de FSMA. Beantwoordt de polis niet aan de voorwaarden hierboven gemeld, dan kan de FSMA een administratieve geldboete opleggen. Die is gelijk aan 35% van het kapitaal of het vestigingskapitaal van de rente. Dat kan dus oplopen.

Zoals blijkt uit mededelingen van de FSMA gebruikt de instelling deze mogelijkheid wel degelijk. Het is dus belangrijk om bij het inrichten van een IPT WN de spelregels te volgen. Zo niet riskeert de inrichter een bij wijlen forse boete.

Anderzijds blijkt uit de wetteksten niet dat een IPT WN, dat niet aan de voorwaarden zou beantwoorden, zou worden geherkwalificeerd als een voordeel alle aard.

Bron: Advisors Up-to-date

This site is registered on wpml.org as a development site. Switch to a production site key to remove this banner.