Handvatten bij de keuze van de ondernemingsvorm

18 oktober

Inleiding
Wie een eigen onderneming wil opstarten, krijgt dikwijls de keuze tussen een eenmanszaak en een besloten vennootschap. Maar het menu bevat nog verschillende andere ondernemingsvormen, elk met hun specifieke kenmerken en eigen voor- en nadelen. Een doordachte keuze bij de opstart van de zaak is dan ook onontbeerlijk. Het veranderen van type is uiteraard steeds mogelijk, maar vergt bovenop een aantal administratieve beslommeringen, ook tijd, moeite en geld. Wie het schoentje past, trekke het aan, maar welke schoen past het best bij dié specifieke ondernemer en zijn onderneming? Een eerste hulp bij de keuze van ondernemingsvorm in vijf handvatten.

Mogelijke ondernemingsvormen
Onder andere dankzij de hervorming van het Wetboek Economisch Recht heeft het begrip “onderneming” een sterke uitbreiding gekend. Momenteel mogen volgende entiteiten economische activiteiten ontwikkelen en commerciële daden stellen:

  • eenmanszaken: onder vorm van baten (vrije beroepen) of winsten (andere zelfstandige ondernemers);
  • vennootschappen: de vennootschap onder firma (VOF), de commanditaire vennootschap (CommV), de besloten vennootschap (BV), de coöperatieve vennootschap (CV) en de naamloze vennootschap (NV);
  • andere organisaties met rechtspersoonlijkheid: de vereniging zonder winstoogmerk (VZW) en de (private) stichting;
  • organisaties zonder rechtspersoonlijkheid: de maatschap en de feitelijke vereniging (al dan niet met winstuitkeringsoogmerk en/of feitelijke winstuitkeringen).

De eenmanszaak kenmerkt zich door een eenvoudige opstart, werking en stopzetting. De ondernemer is enige eigenaar en handelt in eigen naam. De bedrijfswinst maakt onmiddellijk deel uit van het privévermogen van de natuurlijke persoon, na sociale bijdragen en personenbelasting. Groot nadeel vormt de onbeperkte aansprakelijkheid, waarbij schuldeisers het volledige vermogen van de zelfstandige ondernemer kunnen aanspreken. De meeste eenmanszaken mogen een enkelvoudige boekhouding voeren.

Een vennootschap richt zich oorspronkelijk op een samenwerking tussen twee of meer personen, die middelen in gemeenschap willen brengen met de bedoeling de winst en andere voordelen die hieruit voortvloeien, onder elkaar te verdelen. Een ander gezamenlijk kenmerk is dat de meeste vennootschappen rechtspersoonlijkheid hebben waardoor een scheiding tussen het vermogen van de rechtspersoon en het vermogen van de aandeelhouder (natuurlijke persoon) ontstaat. De ondernemer handelt niet in eigen naam maar onder firmanaam. Opstart, werking en stopzetting zijn complexer, waarbij het systeem van dubbel boekhouden de norm is. De verschillende vennootschapstypes veroorzaken verder een grote variatie: oprichting via onderhandse of authentieke akte, één oprichter en/of vennoot volstaat bij een besloten vennootschap en een naamloze vennootschap, al dan niet onbeperkte aansprakelijkheid van de vennoten, onderscheid tussen kleine versus grote vennootschap, enzovoort. Op fiscaal gebied ressorteren deze rechtspersonen onder de vennootschapsbelasting.

Een vereniging zonder winstoogmerk wordt opgericht door twee of meer personen, waarbij de samenwerking gericht is op het nastreven van een belangeloos doel. Deze rechtspersoon mag winst maken, maar dit kan niet de hoofdbetrachting zijn en het uitkeren van winst of het verstrekken van vermogensvoordelen aan de oprichters, de bestuurders of de leden is al helemaal uit den boze. De natuurlijke personen achter de VZW genieten een beperkte aansprakelijkheid. Een oprichtingsakte, de statuten, het bestuursorgaan en een algemene vergadering moeten de werking in goede banen leiden.

Een private stichting daarentegen ontstaat door eenvoudige rechtshandeling van één of meer personen. Ook hier staat een belangeloos doel voorop, waarbij aan de stichters en/of de bestuurders geen winst of vermogensvoordeel mag toegekend worden. De rechtspersoonlijkheid leidt tot een beperkte aansprakelijkheid van de natuurlijke personen achter de stichting. De oprichting verloopt verplicht via authentieke akte en een inbreng van vermogen is noodzakelijk. Een stichting kent geen algemene vergadering zodat het bestuursorgaan, dat uit minstens één persoon bestaat, in praktijk alle touwtjes in handen heeft. Dit gesloten en veeleer familiaal karakter onderscheidt de private stichting van een vereniging zonder winstoogmerk, die open en sociaal van aard is.

In het kader van hun belangeloos doel mogen zowel de vennootschap zonder winstoogmerk als de private stichting commerciële handelingen stellen, waardoor we hen tot de ondernemingsvormen rekenen. Denk maar aan het verkopen van boeken en andere goederen, het organiseren van eetfestijnen en andere evenementen of het aanbieden van diensten. Indien de verrichtingen van winstgevende aard van ondergeschikt belang blijven, worden deze entiteiten aan de rechtspersonenbelasting onderworpen, terwijl ze normaliter een systeem van dubbel boekhouden moeten volgen.

De feitelijke vereniging ten slotte ontstaat niet door een rechtshandeling, maar is gebaseerd op feiten waaruit blijkt dat verschillende personen zich rond éénzelfde doel verenigd hebben. De samenwerking vindt haar oorsprong in een mondelinge of schriftelijke overeenkomst tussen twee of meer personen, die al dan niet beslissen de winst onder elkaar te verdelen. Het gebrek aan rechtspersoonlijkheid resulteert in een onbeperkte aansprakelijkheid van de betrokken personen. Opstart en werking zijn heel eenvoudig. De boekhouding kan zowel via het enkelvoudig als het dubbel systeem gevoerd worden. Op gebied van taxatie geldt de fiscale transparantie, waarbij de opbrengsten en de kosten verdeeld worden over de betrokken personen en elk volgens het eigen systeem op het toegewezen deel van de winst in de personen- of vennootschapsbelasting belast wordt.

Alhoewel in de praktijk dikwijls eerst (en vooral) naar de fiscale kant van de zaak gekeken wordt, mag een keuze niet louter en alleen afhangen van het belastingplaatje. Het is duidelijk dat elke vorm voor- en nadelen heeft en het is aangewezen om zo veel mogelijk facetten in kaart te brengen. Zonder volledig te willen zijn (en waarbij we in het achterhoofd moeten houden dat de concrete situatie voor iedereen anders is), kan gedacht worden aan volgende vragen:

  • Handvat 1: welke bedoeling heb ik?
  • Handvat 2: welk risico wil ik lopen?
  • Handvat 3: welke termijn heb ik op het oog?
  • Handvat 4: welk startkapitaal en welke investeringen heb ik nodig?
  • Handvat 5: welk belastbaar resultaat verwacht ik te realiseren?
     

Handvat 1: Welke bedoeling heb ik?
Uit bovenstaande bespreking blijkt dat niet elke ondernemingsvorm zich leent om ongebreideld economische activiteiten te ontwikkelen. Met name bij de VZW, de private stichting en doorgaans ook de feitelijke vereniging mag het commerciële karakter niet de hoofdzaak van de werking vormen, maar zijn deze handelingen ondergeschikt van aard. Het winstoogmerk is niet de belangrijkste drijfveer en winstuitkeringen aan de leden zijn dan ook volledig uit den boze. Heeft men in de eerste plaats geldgewin voor ogen, dan zal men zich tot een eenmanszaak of een vennootschap moeten wenden. In de praktijk zal de vraag “welke is mijn beDOELing?” zich vertalen in het doel dat men in werkelijkheid wil nastreven. Bij rechtspersonen zoals de vennootschap en de VZW wordt dit voorwerp (zoals het in het nieuwe WVV heet) uitdrukkelijk opgenomen in de statuten.  

Naast het officiële doel kan deze vraag ook verwijzen naar de kwestie of men de activiteit alleen of met meerdere personen wil organiseren. De eenmanszaak en sommige vennootschapstypes zijn ideale ondernemingsvormen voor wie in zijn eentje wil werken, ’t is te zeggen als enige ondernemer en bedrijfsleider (want uiteraard is het nog steeds mogelijk om werknemers in dienst te nemen). Indien het de bedoeling is om met andere personen samen te werken, hebben we opnieuw keuze uit verschillende vennootschapstypes en komen daarnaast ook VZW, private stichting en feitelijke vereniging in beeld. Veel zal afhangen van de grootte van het project, de eigen kennis en middelen van de initiatiefnemer(s) en de visie op lange termijn. Dit laatste punt vormt trouwens handvat nummer drie. 

Handvat 2: Welk risico wil ik lopen?
De vraag is misschien wat vreemd gesteld, in die zin dat je over het algemeen niet kan ondernemen zonder enig risico te lopen. De kwestie is hier evenwel welke aansprakelijkheid de commerciële activiteit met zich meebrengt. Bij een beperkt persoonlijk risico kan men kiezen voor een eenmanszaak, een maatschap of een feitelijke vereniging; hier staat men immers met het volledige privévermogen in voor de financiële gevolgen van de onderneming. Indien het risico vrij groot is, is een vennootschap of een VZW meer aangewezen omdat bij deze rechtspersonen de aansprakelijkheid kan beperkt worden. Iemand die na de gewone werkuren websites ontwikkelt, loopt weinig risico en kan voor een eenmanszaak kiezen. Als je gasleidingen in gebouwen aanlegt, opteer je beter voor een BV of NV. Een groepje vrienden die één keer per maand samenkomen om gezelschapsspelletjes te spelen, is geholpen met een feitelijke vereniging. Maar als je paardrijlessen en bijhorende kampen voor kinderen organiseert, is een VZW meer aangewezen. Naast de vraag van de aansprakelijkheid moet uiteraard rekening gehouden worden met alle andere kenmerken van de ondernemingsvorm in kwestie.

De onbeperkte aansprakelijkheid is uiteraard een zware last op de schouders, die op elk ogenblik de (financiële) ondergang van de zelfstandige ondernemer kan betekenen. Een belangrijke aanvulling hierbij is dat de gezinswoning of de hoofdverblijfplaats kan gevrijwaard worden van inbeslagname door schuldeisers. Hiertoe is het noodzakelijk om een verklaring van onvatbaarheid voor beslag af te leggen, wat verplicht bij een notaris moet gebeuren. Zonder in detail te treden, enkele opmerkingen:

  • de bescherming kan niet alleen aangevraagd worden door de zelfstandige ondernemer die via een eenmanszaak werkt, maar ook door beoefenaars van een vrij beroep, bestuurders van een vennootschap en werkende vennoten
  • het speelt geen rol of deze zelfstandige activiteit in hoofd- of in bijberoep uitgeoefend wordt
  • het is niet vereist dat de zelfstandige eigenaar van het onroerend goed is; vruchtgebruik, erfpacht en recht van opstal komen ook in aanmerking, maar een gehuurde woning niet  
  • als de zelfstandige activiteit in de hoofdverblijfplaats uitgeoefend wordt, dan is de gehele woning beschermd indien deze werkzaamheid minder dan 30% van de totale oppervlakte inneemt; wanneer voor het zelfstandige beroep meer dan 30% van de woning gebruikt wordt, is alleen het privégedeelte niet vatbaar voor beslag
  • de akte van de notaris moet een gedetailleerde beschrijving van de woning bevatten en duidelijk vermelden welke delen privématig versus beroepsmatig gebruikt worden
  • de bescherming tegen beslag is alleen van toepassing op schulden die betrekking hebben op de beroepsactiviteit; schulden met een privékarakter of een gemengd karakter vallen niet onder de bescherming, evenals schulden die ontstaan zijn vóór de registratie van de akte
  • de verklaring blijft gelden voor de toekomst, zelfs als de natuurlijke persoon geen zelfstandige activiteit meer uitoefent, tot de herroeping die andermaal via een notaris moet gebeuren.

Handvat 3: welke termijn heb ik op het oog?
Zoals bij handvat 1 reeds aangegeven speelt ook de termijn een belangrijke rol. Vele ondernemers met winstoogmerk beginnen met een eenmanszaak en schakelen, zodra deze “wat serieuzer” wordt, over op een vennootschap. Maar waarom niet direct bijvoorbeeld een VOF of een BV opstarten? Onzekerheid over slaagkansen en de levensduur van de onderneming doet menig mens de eenvoudigste weg van de eenmanszaak kiezen. Maar ook hier is enige reflectie op zijn plaats.

Beschouwt men de onderneming als een tijdelijke maar leuke bezigheid om wat extra geld te verdienen, dan kan men inderdaad voor een eenmanszaak kiezen. Indien men minder tijd heeft door bijvoorbeeld relatie, kinderen, professionele verplichtingen of andere interesses, dan kan de onderneming vrij snel en eenvoudig stopgezet worden. Dit laatste is al een stuk moeilijker in geval van een vennootschap. Bovendien kost zowel de opstart van een vennootschap, zeker wanneer een notariële akte en financieel plan vereist zijn, als de jaarlijkse werking meer dan bij een eenmanszaak. Het is duidelijk: wie kiest voor een vennootschap doet dat niet voor enkele jaren maar heeft een langere termijn op het oog. Als we er toch een getal moeten op plakken: minstens tien jaar. Een kortere periode is de kool het sop niet waard, tenzij men de vennootschap in haar geheel kan overdragen door de verkoop van de aandelen (een share deal waardoor een dure vereffeningsprocedure vermeden wordt). Indien de ondernemer zijn eenmanszaak wenst over te dragen, is een share deal niet mogelijk. Een feitelijke vereniging kan voor een kortere periode in het leven geroepen worden, terwijl een VZW of een private stichting een langere duur impliceren.

De kwestie van de termijn sluit ook aan bij de vraag over de bedoeling van de onderneming. Wie na zijn pensionering nog onbeperkt wil werken en verdienen, richt het best een vennootschap op. Als men hoopt dat de (klein)kinderen de zaak later zullen verderzetten, of als men het vermogen aan het nageslacht wil overdragen (via een holding of een patrimoniumvennootschap), is een vennootschap eveneens de meest aangewezen ondernemingsvorm. Indien men het patrimonium wil behouden, niet als investering maar eerder om een belangeloos doel na te streven, dan komen de private stichting (de familieband is wel van belang) of de VZW (een familiale connectie is niet essentieel) in het vizier. En tenslotte: een feitelijke vereniging lijkt bij de vraag naar toekomstige opvolging al helemaal buitenspel te staan.

Handvat 4: welk startkapitaal en welke investeringen heb ik nodig?
Aangezien een eenmanszaak op gebied van administratie en boekhouding de eenvoudigste ondernemingsvorm is, wordt dikwijls geopperd dat je hiervoor geen startkapitaal nodig hebt. Niets is echter minder waar. Geen enkele onderneming kan zonder kapitaal. Jammer genoeg is de ongezonde reflex van geen kapitaal ook overgeslagen op sommige vennootschaps-types, nu de wetgever in het nieuwe WVV geen minimumkapitaal voor de BV en CV meer vooropstelt. Maar ook hier is grote voorzichtigheid geboden. Enerzijds brengt iedere opstart van een onderneming sowieso kosten met zich mee, die in principe met ondernemingsgeld moeten betaald worden. Anderzijds hanteert het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen de notie “toereikend aanvangsvermogen”, waarmee aangegeven wordt dat de ondernemers (oprichters) de rechtspersoon van voldoende financiële middelen moeten voorzien zodat deze enige kans van overleven heeft. In dit kader heeft de wetgever voor deze vennootschapstypes ook het financieel plan verplicht gesteld. Het wettelijk gegeven dat de vennootschap over voldoende startkapitaal moet beschikken, mag niet licht opgenomen worden. Indien de vennootschap binnen de drie jaar na oprichting failliet gaat en daarbij blijkt dat het beginvermogen onvoldoende was, wordt de beperkte aansprakelijkheid van de oprichters doorbroken en worden ze onbeperkt aansprakelijk voor alle schulden van de vennootschap.

Het startkapitaal dat men voor de opstart nodig (of over) heeft, wordt uiteraard in sterke mate beïnvloed door de investeringen die bij aanvang moeten gebeuren en die men verder nog op het oog heeft. Een vennootschap opstarten met € 1 000 om nadien een vrachtwagen, bouwkraan en stelling te kopen, is geen goed begin. Anders is het gesteld als men een eenmanszaak begint, waarbij de enige investering een laptop is. En een grote bouwfirma komt alleen maar van de grond als meerdere personen bereid zijn een kapitaalinbreng te doen.

Handvat 5: welk belastbaar resultaat verwacht ik te realiseren?
Zo belanden we uiteindelijk bij de fiscale kant van de zaak. En eerlijk gezegd, we hebben bewust tot de laatste vraag gewacht om deze kwestie op tafel te gooien. Ook al wordt ze in de praktijk dikwijls als eerste gesteld, namelijk “Wanneer kies ik voor de “goedkopere” vennootschapsbelasting in plaats van de “duurdere” personenbelasting?”. (Om nog maar te zwijgen over de rechtspersonenbelasting). Waarbij men zich vooral focust op het verkoopcijfer: vanaf welke omzet is het beter te werken met een eenmanszaak dan met een vennootschap?

Laat ons eerst en vooral het idee van de omzet verlaten. Het verkoopcijfer op zich zegt immers weinig over de belasting die zal moeten betaald worden. Men moet immers rekening houden met de kostenstructuur, en deze is voor elke vennootschap, zelfs in dezelfde sector, anders. Op fiscaal gebied moeten we trouwens nog een onderscheid tussen aftrekbare en verworpen uitgaven maken. Waarna we het fiscale resultaat nog moeten vertalen in een belastbaar resultaat, via verschillende extracomptabele fiscale aftrekken die andermaal van onderneming tot onderneming verschillen. Zoals het woord zelf aangeeft is het uiteindelijk op die belastbare winst dat de belastingtarieven zullen losgelaten worden. En dan zijn er ook nog de sociale bijdragen voor de zelfstandigen-natuurlijke personen. Het belastbaar resultaat is dus determinerend, gezien het de basis voor de fiscale en parafiscale bijdragen vormt.

Zo komen we tot de volgende stap. Een taxatie in de personenbelasting is inderdaad duurder in die zin dat op het netto-belastbaar beroepsinkomen 20,5% sociale bijdragen, 25% tot 50% personenbelasting en tot slot 7 à 8% aanvullende gemeentebelasting geheven worden. Op een belastbaar resultaat van € 100 moet meer dan € 60 aan vadertje staat afgedragen worden. Gelukkig is er nog een belastingvrije som; dit is een deel van het inkomen waarop geen belasting geheven wordt. In de vennootschapsbelasting bedraagt het tarief 20% of 25%, waarbij geen rekening moet gehouden worden met sociale bijdragen en aanvullende gemeentebelasting. Maar het zou totaal fout zijn om zich blind te staren op de grootte van het tarief. De werking van een vennootschap gaat gepaard met hogere kosten, terwijl het toch ook de bedoeling moet zijn dat de (financiële) middelen die door de vennootschap gegenereerd worden, op één of andere manier bij de natuurlijke persoon terechtkomen. Dit laatste heeft meestal een taxatie in de personenbelasting tot gevolg, met de gekende heffingen. Tot slot nog vermelden dat in de rechtspersonenbelasting de winst normaliter niet belast wordt. 

Een degelijk fiscaal plan kan niet los gezien worden van de andere handvatten bij de keuze van de ondernemingsvorm.

Bron: Accountancy Up-to-date

https://akkermanspartners.com/be/wp-content/uploads/sites/3/2024/04/Formaat-Nieuws-Website-ondernemingen.png

This site is registered on wpml.org as a development site. Switch to a production site key to remove this banner.